Hoe verschilt de kinderopvang in Nederland van de kinderopvang in Frankrijk of Scandinavië? In het debat over kwalitatief goede en betaalbare kinderopvang, wordt vaak verwezen naar andere landen. Maar hoe is kinderopvang in landen om ons heen eigenlijk georganiseerd, en wat kunnen we daarvan leren? In opdracht van BK heeft Berenschot een internationaal vergelijkend onderzoek gedaan naar kinderopvangstelsels in vijf landen. Daarnaast heeft Berenschot geanalyseerd hoe de prijzen in de Nederlandse kinderopvang tot stand komen. Minister Van Gennip van SZW heeft beide onderzoeken vandaag in ontvangst genomen.
Inspiratie uit het buitenland: internationale stelselvergelijking
In het onderzoek is gekeken naar de kinderopvangstelsels van vijf landen: Denemarken, Zweden, Frankrijk, Duitsland en Engeland. Deze landen zijn geselecteerd omdat ze vergelijkbaar zijn met Nederland als het gaat om de maatschappij, de cultuur en de standaard van welvaart. In het onderzoek zijn de stelsels van de landen afzonderlijk in kaart gebracht en is er een vergelijking gemaakt tussen de kinderopvang in deze landen en het Nederlandse stelsel. Uit het onderzoek kwamen diverse interessante overeenkomsten en verschillen tussen de stelsels naar voren, waaronder:
- Landen met een ruime vergoeding voor kinderopvang en lage kosten voor ouders, kennen een hogere belastingdruk.
- Ouders betalen in alle landen een eigen inkomensafhankelijke financiële bijdrage, maar de hoogte daarvan verschilt.
- In alle landen zijn private aanbieders actief. Nederland is het enige stelsel dat alleen private aanbieders kent. Andere landen kennen een mix van publieke en private aanbieders.
De belangrijkste inzichten uit het onderzoek zijn samengevat in totaal 12 lessen.
Prijsvorming in de markt van kinderopvang
Een belangrijke vraag rondom de beoogde stelselwijziging, waarin de coalitie heeft afgesproken om kinderopvang bijna gratis te maken voor werkende ouders, is wat de hoge publieke financiering met de prijzen zal doen. In de media en zeker onder economen lopen de meningen hierover nogal uiteen. Daarom hebben we Berenschot gevraagd om te analyseren hoe de prijzen in de kinderopvang tot stand komen.
Uit de analyse blijkt dat de prijsvorming in de kinderopvangmarkt zich niet laat verklaren door het klassieke vraag- en aanbodmodel van economen. De belangrijkste verklaring ligt daarvoor in het feit dat de markt van kinderopvang niet de kenmerken heeft van een markt met volledige concurrentie. In plaats daarvan is de kinderopvangmarkt veel meer een koppelingsmarkt, en daarin werken prijzen heel anders. Bij koppelingsmarkten moeten aanbieders en vragers met elkaar in zee willen. De prijs speelt daarbij in veel gevallen een ondergeschikte rol. Op basis van deze theorie ligt het in de lijn der verwachting dat aanbieders (in het kader van hun relatie met de ouders) heel erg goed rekening houden met de pijn die een prijsverhoging gaat opleveren bij de ouder.
Ook na de stelselwijziging zullen aanbieders goed moeten argumenteren waarop prijsstijgingen gebaseerd zijn, bijvoorbeeld op sterk gestegen energiekosten of een substantiële kwaliteitsverbetering.